Het podium lag bezaaid met kledingstukken. Aan de rand stonden drie lege wasmanden. Onmiskenbaar de kamer van een puber. Voor de bezoekers een hel van herkenning. Ze kwamen voor Kluun, die een boek schreef dat hij de titel gaf: ‘Help, ik heb een puber’. Zo ook deze bezoekers in ruime meerderheid. Ik zat er met elf ouders die als gezamenlijke activiteit van Zin op School meegingen naar het theater. Als een soort lotgenotengroep, of groepstherapie, want ze kwamen er allemaal lichter uit.
Het brein van een puber is nog niet helemaal ontwikkeld, hield Kluun ons voor na een lange studie waarom pubers reageren en doen zoals ze doen. Wat ik er vooral van onthield was dat pubers nog niet kunnen plannen en geen risico’s kunnen inschatten. Tussen alle hilarische en herkenbare voorbeelden door, bleef ik me afvragen: maar waarom vragen we dat dan wèl van ze?
Als we weten dat het bioritme van pubers 2-3 uur verschilt met dat van ons, waarom vragen we dan van ze op te letten of zelfs een repetitie te maken om half negen? Dat wil je toch zelf ook niet hoeven doen om zes uur? En als we weten dat ze nog niet goed kunnen plannen, waarom verwachten we dan wel dat ze er zelf voor zorgen dat ze een proefwerk geleerd krijgen, hun eigen tas inpakken en op tijd thuis zijn? Natuurlijk moeten ze dat leren, maar gooien we ze niet teveel in het diepe en verwachten we niet te snel dat ze het ‘gewoon doen omdat ik het zeg’. Dat heeft niets te maken met autoriteit en gezag, maar gewoon met aanreiken van voldoende handvatten om het ook voor elkaar te krijgen.
Laatst kwam ik een ouder tegen die juist in de tienerjaren van haar kinderen besloot meer thuis te zijn voor de kinderen. Dat klinkt als de omgekeerde wereld. En zijn het de kinderen zelf niet die zeggen dat ze oud genoeg zijn om hun eigen beslissingen te nemen? Of is het omgekeerd: Vragen wij dat eigenlijk van ze? Niet expliciet, maar impliciet. Laten we ze niet zelf al die ingewikkelde afwegingen maken, waarvan we vaak al voorspellen dat het misgaat? Waarom laten we dat dan gebeuren?
Ik weet dat ik makkelijk praten heb, want ik heb nog geen puber in huis. Maar ik werk er wel mee op onze pioniersplek. En ik zie dat het niet werkt om te zeggen: ‘Hier heb je de doos met spullen voor die activiteit: succes!’ Of ik merk ze echt wel opruimen, maar exact dat wat ik vraag: díe doos met díe spullen, en niet die doos ernaast. En dat is allemaal niet erg, als je maar weet dat en hoe je ze mag aansturen, om het zelf te kunnen doen. Dat is soms frustrerend. En soms denk ik ook: ‘Dat snáp je toch wel?!’ Niet dus.
Hoezeer ik ook nog maar moet zien hoe ik het zal gaan doen, en hoezeer Kluun ook vertelt dat je het als puberouder allemaal wel weet, maar dat het moeilijk is om het ook echt zo geduldig te doen; ergens blijft die vraag hangen: ‘Waarom vragen we dan wel van ze dat ze dat allemaal kunnen?’ Van de week werd iemand uit een van mijn vorige kerken aangereden door een puber op een fatbike. Het was zo’n man op leeftijd waarvan je blij bent dat hij nog kon fietsen. Puber is doorgereden. Na mijn meeleven met de man en mijn primitieve woede op die puber dacht ik daarna: maar waarom krijgt een puber een fatbike? Als we net met elkaar vaststellen dat ze nog geen risico’s kunnen inschatten, waarom vragen we dat van dan wel van ze? Omdat het ‘leuk’ voor ze is? Nee, dat is niet leuk. Dat is onverantwoord. Laatst reed een fatbike achter mij aan in mijn auto. Ik verminderde snelheid om te zien hoe hard hij reed: 40 km/h. En nee, ik ben geen oude zeur, maar 40 km/h op een fatbike zonder enige bescherming: welke ouder laat dat toe?
Kluun stuurde ons naar huis met de geruststelling: het komt goed. Zijn eigen pubers waren nu mooie volwassen mensen geworden. Veel ouders stelde het gerust. En ik dacht: het zou mooi zijn als het ook goed komt met ons.
Otto Grevink is dominee in De Langstraat en verbonden aan Pioniersplek Zin op School. Reacties zijn welkom op ottogrevink@gmail.com.