Na overlijden van de Zeer Eerw. Heer Daniel Sporenberg, Deken en Pastoor te Waspik op den 21 January 1843, zijn onder mij, Arnoldus van Iersel, den 30 January in deszelfs plaats als Pastoor van gezegde Gemeente benoemd, de volgend uitvaarten en lijken begraven.
Met deze inleiding begon pastoor Van Iersel het Liber Defunctorum, of wel het Dodenboek van de Bartholomeusparochie. Aan de hand van deze eerste bladzijde zoemen we in op het dodenritueel van de Bartholomeusparochie rond 1850. Allereerst valt op dat er onderscheid wordt gemaakt tussen volwassenen en kinderen. Met kinderen wordt bedoeld, degenen die nog geen Eerste Heilige Communie hebben ontvangen. Tot 1910 is dat iedereen die nog geen 13 of 14 jaar is. De kinderen werden zonder kerkdienst begraven. Naast de familie was vaak alleen de grafdelver aanwezig. Marinus Vermeulen, koster en grafdelver tussen 1954 en 1982 vertelde dat hij in zijn eerste jaren nog levenloos geboren kinderen ’s avonds en alleen in aanwezigheid van de vader begroef op het ongewijde kerkhof. Op welke plaats de kinderen werden begraven, was afhankelijk van de status en financiële positie van de ouders. Behoeftige ouders moesten voor de begrafenis van hun overleden kind een beroep doen op de armmeester. Deze betaalde fl. 1,05 aan de kerk voor een begrafenis op de vierde grafplaats (ten armsten schreef de pastoor dan in het dodenboek). Ouders die iets konden betalen, kozen voor fl. 1,75 voor de derde grafplaats en beter gesitueerden voor de tweede grafplaats voor fl. 3,50.
Christelijke uitvaart
Voor volwassenen gold een nog groter onderscheid. Zoals op alle terreinen was hier ook sprake van klassen en standen, rijken en armen. Bij de begrafenis van elke volwassene werd steevast gesproken van een Christelijke uitvaart. Maar daar hield iedere overeenkomst op. Voor volwassenen komt altijd een rekensommetje voor in het Liber Defunctorum. Er werd eerst melding gemaakt van het de hoeveelheid kaarsen die gebrand werden tijdens de dienst. Er werd gesproken over Pd, b.v. 14 Pd licht. dat wil zeggen 14 pond kaarsen tegen fl. 1,20 per pond. Joanne Rekkers, weduwe van Wouter Oomens werd begraven met de volgende aantekening ’14 Pd licht à 24 per Pd fl. 16,80, zingende lijkdienst fl. 2,50, 2 missen ad 50 centen fl. 1,00, 2e grafplaats fl. 6,50, totaal fl. 26,80'. Er was ook sprake van 10 Pd half licht wat vertaald kan worden als half opgebrande kaarsen. En tenslotte werden ook de laatste restjes nog gebruikt. Pastoor Van Iersel noteerde op 3 februari 1843 ‘Christelijke uitvaart gehouden van Gerardus van Dusselsdorp met 14 afgebrande kaarsen, ten armsten, vierde graafplaats, fl. 1,05'.
Inkomstenbron
Dit licht was één van de bronnen van inkomsten voor de pastoor zelf en niet voor de kerk. De pastoor moest eerst zelf de kaarsen betalen en mocht de opbrengt van het licht voor eigen doeleinden gebruiken. Een andere bron van inkomsten was het stipendium van de mis, vertaal, wat een mis kostte. Dit bedrag werd afgedragen aan degene die mis las. Voor alle duidelijkheid: de tijd dat een parochiepriester door de parochie werd betaald, begint pas na 1965. Vòòr die tijd was de beloning afhankelijk van de verleende diensten zoals huwelijken, uitvaarten, de dagelijkse gelezen of gezongen mis, het doopsel en uit giften die vaak bestonden uit levensmiddelen als eieren, vlees, aardappelen en groenten. Op de pastorie woonde de pastoor vrij. De kapelaan mocht met de pastoor mee-eten en had verder alleen maar inkomsten uit verrichte diensten. Tenzij men over een eigen kapitaal beschikte (wat bij pastoor Van Iersel het geval was), was het voor veel priesters niet zo’n vetpot.
In een volgende column gaan we in op een aantal specifieke begrafenissen die zijn opgetekend door pastoor Van Iersel in zijn Liber Defunctorum.
Bron: Liber Defunctorum van de Bartholomeusparochie in Waspik 1843-1881, door Ton van Vugt, 27 september 1999.
