Wolven zijn over het algemeen nuttige dieren, die de gezondheid van het prooidierenbestand bewaken omdat ze vooral zieke en zwakke dieren doden. Maar hun imago is niet best, mede door de verhalen in de media over de schade die zij aanrichten onder het niets vermoedend, grazend vee. Toch zijn het vooral de sprookjes, waarin de wolf de rol speelt van listige intrigant die al of niet vermomd zijn slachtoffers opslokt, die hem aan zijn slechte imago hebben geholpen. Hoe gingen we vroeger in onze streken om met de rondtrekkende roedels?
Vier eeuwen geleden was de wolf in de westelijke Langstraat een tamelijk onbekende verschijning. Er zijn geen borgemeestersrekeningen die uitgaven aan wolvenjachten vermelden. Tot in 1598. Op 1 april van dat jaar ijlt een bode uit Capelle naar de omliggende dorpen met het dringende verzoek om een wolf te komen vangen. Veel dorpelingen melden zich, maar ze hebben geen goede uitrusting en dus wint de wolf de strijd. Ook op 26 en 30 april wordt er vergeefs jacht gemaakt op het dier. Daarna beseft men dat goed materiaal een vereiste is. Er wordt in Raamsdonk een kleine vijftig pond garen ingeslagen om netten van te breien. Met zoveel vissers in het dorp moet dat geen probleem zijn. Tijs Wouters, Haenscam en Merten Dirx maken twee grote netten. Maar ook nu is de wolf de slimste. Dat duurt nog het hele jaar; ondanks de inzet van de pastoor, die aandringt op meer netten.
Ook ’s Gravenmoer en Sprang gaan de strijd aan. En op 8 december is het dan eindelijk raak: Er zijn nu genoeg netten en deze worden inmiddels door lussen met elkaar verbonden. Het net hing aan staecken oftewel palen. Zo wordt de wolf gevangen. De Raamsdonkse jagers vieren het met een kroes bier bij Adriaen Gerits van Bommel, iets wat overigens na de mislukte jachten ook werd gedaan, bij de evaluatie…. Maar de netten- en palendragers kregen ook een financiële vergoeding voor hun zware arbeid. Hoe meer je had moeten lopen, hoe meer stuivers je kreeg. In Raamsdonk kregen de dragers bijvoorbeeld de ene keer 24, de andere keer vijf of acht stuivers.
Wolfjaghen
Om de plaats te bepalen, waar de wolf zich ophield, werd een verspieder uitgevaardigd die de rustplek van de wolf zocht. Eenmaal gevonden, werd de rustplaats omsingeld met de grote netten. Soms, zoals in Capelle in 1609, had de wolf het in de smiezen en vluchtte hij, waarna de jacht werd afgelast.
De Capelse Peter Denijs Haenen was zo’n verspieder. Soms samen met anderen, onder andere Jan Adriaen uit Waspik, maar ook met jonge jongens uit het dorp, deed hij het belangrijke voorwerk. Maar aan de jacht zelf deed men massaal mee. In 1599 deed zelfs 'die helft van de gemeente (Besoyen) mee.'
Al snel werd een ordonnantie van het wolfjaghen opgesteld. Deze is helaas verloren gegaan, maar enkele punten waren duidelijk:
- Het vangen van een volwassen wolf leverde vier gulden op, een jonge wolf tien stuivers;
- als er een wolf binnen de grenzen van de (toenmalig Zuid-Hollandse) dorpen werd gevangen, betaalde elk dorp twee gulden in de kosten;
- een dode wolf hoefde niet in zijn geheel te worden getoond, een voorpoot was ook al voldoende.
Er zullen zeker afspraken zijn gemaakt over wie er mee moest doen aan de jacht. In Limburg was het veelal verplicht voor ieder gezin om minstens één afgevaardigde te sturen; was er geen man voorhanden die dit aankon, dan moest je iemand anders zoeken (en betalen).
Natuurlijk werd in veel gevallen geprobeerd om de wolf te vangen zonder alle dorpen te alarmeren. En soms liep je gewoon bij toeval tegen een langslopende wolf op, zoals Sijcke Joachims overkwam. Hij ving het beest, november 1598, én 20 stuivers (er waren toen nog geen bindende afspraken gemaakt over de beloning). De reeds genoemde Peter Denijs Haenen ving in 1615 enen ouwen en vier jonge wolven. Kassa!
Verdwenen netten
Van 1598 tot 1631 is er sprake geweest van de aanwezigheid van wolven in deze contreien. Er zijn er volgens de geraadpleegde bronnen 95 gevangen, waarvan de helft in Capelle. Het was belangrijk om het materiaal voor de jacht goed te onderhouden en op te bergen. In Raamsdonk reageert men daarom in 1625 zeer verbeten, als blijkt dat de netten zijn verdwenen. Ze waren, vanwege de oorlogsdreiging, in de kerk opgeslagen. Dat was sowieso een goede plaats voor het ophangen en drogen van de netten. De zonen van Jan Cleyssen uit Luiten Ambacht werden verdacht, maar ontkenden; ze hadden de netten ergens anders gevonden, kapot en al, en mee naar huis genomen ten behoeve van het gehele dorp.
De zaak wordt niet opgelost, maar jaren later blijkt nog hoe gevoelig de zaak ligt als Wouter Jacob Risse -tijdens de belegering van Breda- Corstiaen Jansz ervan beschuldigd de netten uit de kerk te hebben gestolen. Corstiaen is hierover zo verbolgen dat hij Wouter een proces aandoet en eist dat deze in gebannen vierschaar alhier, blooth ende met geboogen knien, biddend Godt, de justitie en de aenlegger (aanklager) om vergiffenisse, naast een boete van 1200 Rijnse guldens. Een pittige eis, maar Corstiaen verklaart zó gekwetst te zijn, dat hij jae om alle het goet ter wereld zo’n belediging niet meer wil meemaken. Het vonnis zal wel wat milder zijn uitgevallen.
Bron: Han Verschure; Overleven buiten de Hollandse tuin, 2004